“Ik laat me leiden door mijn gehoor.” Jan-Peter de Graaff (*1992) componeert al vanaf zijn 15e! Toen hem tijdens het toelatingsexamen voor de compositieklas van Guus Janssen werd gevraagd wie zijn favoriete componist was, noemde hij zonder aarzeling Maurice Ravel. Ook op de vraag welke componist hem het minst aanstond hoefde de Graaff niet lang na te denken en gaf daarmee een staaltje van onaangepast gedrag: hij noemde Louis Andriessen, één van de toen nog levende boegbeelden van het Nederlandse componistengilde!
Ondertussen is De Graaff een gelauwerd vakgenoot met een druk schema: zijn volgende première staat al weer voor 3 november gepland. Afgelopen zaterdag was hij de curator van de 71e editie van het Festival ‘Dag in de Branding’. In deze functie programmeerde hij een viertal concerten. Op zaterdagavond speelde het Residentie Orkest de première van zijn al in 2023 gecomponeerde concerto nr. 6 Metropolitain.
Het concert begon met de Rêverie op. 24 van Alexander Scrjabin (1872-1915). Deze korte dagdroom was Scrjabins eerste puur orkestrale werk en vloog veel te snel voorbij.
De Graaff (zelf amateur saxofonist) heeft met zijn première een droom vervuld: een groot orkestwerk schrijven met als solisten alle versies van zijn lievelingsinstrument. Het Ardemus (Saxofoon) Quartet met Lisa Wyss – sopraansaxofoon, Lovro Merčep – altsaxofoon, Jenita Veurink – tenorsaxofoon en Deborah Witteveen – baritonsaxofoon namen de solopartijen voor hun rekening.
De Graaff kan zijn muzikale werkproces goed onder woorden brengen: “In het eerste deel wordt de statische, betonnen natuur van een zakendistrict langzaam getransformeerd.” beschrijft hij zijn intentie. Het stuk begint met een bliksemslag uit het slagwerk en bootst het geratel van een tram na. Voor De Graaff, die het liefst in de trein componeert is dit zijn dagelijkse soundtrack. Liggende akkoorden van de 4 saxofoons vermengen zich met de even volle klank van de 4 horens uit het orkest.
“De ‘verticale lijnen’ (akkoorden) in het begin van deel 1, zijn kwart en kwint stapelingen die staccato en forte worden gespeeld. De horizontale ‘lijnen’ zijn diezelfde kwart en kwintstapelingen die aanzwellen en weer terugkomen als een soort vervormde echo, waarbij constant de kleur verandert doordat ik hout en koper afwissel.”
De dichte klankwolk uit strijkers en blazers omhult alles met een auditieve deken waarin zelf de solisten moeilijk te herkennen zijn. Op een mooie contrafagotsolo na blijft het zoeken naar structuur in deze meanderende klanksoep. “Uiteindelijk eindigt deel 1 met een verwijzing naar Notation no.7 van Pierre Boulez.”
Precies op het juiste moment sluit het tweede deel aan en hier voert een veel uitdagender sfeer de boventoon. In De Graafs eigen woorden: “Het tweede deel is geïnspireerd op Lijn 9 van de Parijse metro, die regelmatig wordt gebruikt door ’treinsurfers’ …achtervolgd door de gendarmerie.”
Een strak drumkitbeat zet met een strak ritme de toon, Gershwin en Bernstein komen langs met als hoogtepunt een kort solomoment voor de tuba. “Bij de start van het tweede deel komen die kwint en kwartstapelingen in een keer in noodgang voorbij, en bouw ik van het materiaal uit deel 1 een meer ‘kinetische’ constructie, waarbij de machinale bewegingen centraal staan in het orkest”.
Het solistenkwartet citeert bovendien tango en Oost-Europese volksmelodieën. De spanningsopbouw is goed getimed, als luisteraar voel je je meegezogen in een daverend kolkende klankwolk. Met een weergaloze akoestisch vertaalde inhaalrace eindigt dit spannend sprankelende deel tegelijkertijd kleurrijk en explosief. Hopelijk gaan we dit stuk ook snel buiten Den Haag horen.
Met een vermakelijke Vijfde symfonie van Jean Sibelius sloot het RO onder leiding van Marzena Diakun het concert af.